Taallessen Online

Zinsontleding

- Onderwerp -

Het onderwerp van een zin is:

  • een naam van een mens (ook een beroep, functie, genoemde naam)

  • een dier

  • een plant

  • een ding

Deze kunnen ook in de zin staan als: ik, je, jij, hij, zij, het, u, we, wij, jullie of zij.

 

Om het onderwerp van de zin te vinden, moet je de zin vragend maken.

 

Begin je vraag steeds met:

  • Wie ?    of met

  • Wat ?

Het tweede woord van de vraagzin is altijd de persoonsvorm van de zin.

Het antwoord op de goede vraagzin levert je altijd het onderwerp op!

 

 

Voorbeeld:

 

De kleine Melanie speelt viool op straat.

Vraag: Wie speelt viool op straat?

Antwoord: De kleine Melanie

De kleine Melanie is het onderwerp van deze zin!

 

 

Voorbeeld:

 

De deurbel rinkelt onophoudelijk.

Vraag: Wat rinkelt onophoudelijk?

Antwoord: de deurbel

De deurbel is het onderwerp van de zin!

 

 

Let op:

  • het onderwerp kan een kort of een lang woord zijn

  • het onderwerp kan uit meerdere woorden bestaan

  • het onderwerp kan vooraan in de zin staan, maar ook op andere plaatsen

 

Voorbeeld:

 

De gisteren verschenen Donald Duck is nu al uitverkocht.

Vraag: Wat is nu al uitverkocht?

Antwoord: De gisteren verschenen Donald Duck

 

 

Voorbeeld:

 

De gisteren verschenen Donald Duck heb ik achter elkaar uitgelezen.

Vraag: Wie heeft de gisteren verschenen Donald Duck achter elkaar uitgelezen?

Antwoord: ik

 

(heb hoort hier bij 'ik', en niet bij 'de gisteren verschenen Donald Duck')

 

 

Nu oefenen:

Groep 6:

Les 1

Les 2

Les 3

Les 4

Groep 7:

Les 1

Les 2

Les 3

Les 4

Groep 8:

Les 1

Les 2

Les 3

Les 4

Les 5