We kunnen een zin in verschillende stukken knippen.
Vader
geeft een fiets aan Jan.
Geeft
vader ... ?
Wie
geeft?
Wat
geeft vader? |
Vader
/ geeft / een fiets / aan Jan.
geeft
= persoonsvorm (PV) of gezegde (GEZ)
Vader = onderwerp (O)
een
fiets = lijdend voorwerp (LV)
|
Aan wie geeft vader een fiets?
|
Antwoord: aan Jan
Jan =
meewerkend voorwerp (MV) |
|
|
Jan
koopt een boek voor zijn zusje.
Koopt
Jan ... ?
Wie
koopt?
Wat
koopt Jan
|
Jan /
koopt / een boek / voor zijn zusje.
koopt
= persoonsvorm (PV) of gezegde (GEZ)
Jan =
onderwerp (O)
een
boek = lijdend voorwerp (LV) |
Voor wie koopt Jan een boek? |
Antwoord: voor zijn zusje
zijn
zusje = meewerkend voorwerp (MV) |
We kunnen dus de volgende vragen stellen om het meewerkend voorwerp te
vinden:
of |
Aan wie + persoonsvorm of
gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp |
Voor
wie + persoonsvorm of gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp |
Het
antwoord op deze vraag is het meewerkend voorwerp.
Het
meewerkend voorwerp begint met aan of voor, maar je kunt
deze woorden ook weglaten of juist erbij denken.
Voorbeeld:
Vader geeft (aan) Jan een fiets.
Jan koopt (voor) zijn zusje een boek.
Let op:
Het
meewerkend voorwerp met
aan
geeft niet veel moeilijkheden.
Het
meewerkend voorwerp met
voor
soms wel.
In twijfelgevallen kun je deze regel toepassen:
Bij het
meewerkend voorwerp met
voor
kun je voor vervangen door
ten behoeve van.
Voorbeeld:
Hij brengt een zak met appels voor ons mee.
Hij brengt
een zak met appels ten behoeve van ons mee.
|