Koppelwerkwoorden
De werkwoorden 'zijn, worden,
lijken, schijnen, blijven, blijken, heten, dunken en voorkomen' zijn
koppelwerkwoorden. Wanneer deze werkwoorden in een zin als persoonvorm worden
gebruikt, hebben we te maken met een naamwoordelijk gezegde.
Voorbeeld:
De poes is bang.
Mijn broertje wordt krantenbezorger.
Het schip heette de Titanic.
Het naamwoordelijk deel van het gezegde
(schuingedrukt) zegt iets
over het onderwerp in die zin.
'De poes' is het onderwerp en 'bang' vertelt iets over de poes.
'Mijn broertje' is onderwerp en 'krantenbezorger' zegt iets over mijn
broertje.
'Het schip' is onderwerp en 'de
Titanic' zegt iets over het schip.
Pas op!
In een zin met een
koppelwerkwoord staat nooit een lijdend voorwerp. Anders gezegd: bij een
naamwoordelijk gezegde staat nooit een lijdend voorwerp.
Opdracht:
Zoek in de volgende zinnen het
werkwoordelijk deel (persoonsvorm + andere werkwoordsvormen) en het
naamwoordelijk deel. Samen vormen ze het naamwoordelijk gezegde.
Maak nu
les 2. Meer uitleg nodig? Klik
hier
!!!
|