De leerlingen stonden in groepjes te . (praten)
Ze op een heftige toespraak van het schoolhoofd. (wachten)
Maar ze wisten niet wat zij konden . (verwachten)
Een jaar geleden de kranten al dat de school moest sluiten. (melden)
Hij werd te klein, daarover viel niet te . (twisten)
Een paar ouders zich om een andere school te zoeken. (haasten)
De anderen probeerden juist hun school te . (redden)
Kwam het schoolhoofd de noodklok ? (luiden)
De kinderen het aan zijn gezicht af te lezen. (trachten)
Ze terecht dat het niet goed afliep. (raden)
Waarom stond het schoolhoofd anders zo te ? (zuchten)
“We kunnen de school nog ,” zei Hanna strijdbaar. (bezetten)
Maar de woorden van het schoolhoofd niet tot tranen. (leiden)
Alle kinderen in gejuich uit. (barsten)
Een ingreep van de burgemeester de school van het gevaar van sluiting. (bevrijden)