Voegwoorden kun je onderverdelen in twee soorten:
• Nevenschikkende voegwoorden | hoofdzin + hoofdzin
|
en
| want
| maar
| behalve
| noch
| alsmede
| alsook
| doch
| ofwel
| dan
| dus
|
• Onderschikkende voegwoorden | hoofdzin + bijzin | bijzin + bijzin
|
omdat
| opdat
| dat
| sedert
| sinds
| zodat
| tenzij
| mits
| als
| hoewel
| ofschoon
| wat
|
|
nadat
| indien
| toen
| ook al
| aangezien
| zelfs
| daardoor
| nadat
| terwijl
| zodra
|
• Nevenschikkend ook als onderschikkend | hoofdzin + bijzin | bijzin + bijzin
|
of
| want (causaliteit)
| alsook (aaneenschakelend)
| dan (tegenstellend)
| dus (gevolgaanduidend)
Een voegwoord kan ook twee woorden verbinden:
Jan en Piet gaan voetballen.
Sommige van deze woorden komen ook voor als
bijwoord of als:
die,
dat,
wie,
wat,
welke
(betrekkelijk voornaamwoorden).
Voorbeeld: |