De vrouw bij de grens keek ons ? aan.
? van woede kwam de man op ons af.
We lieten ons ? van het lachen in het gras vallen.
We hadden ? zon en regen.
? van steen tot steen kwamen we aan de overkant.
Mijn vader liep ? achter ons aan.
Mijn broer bereikte ? zijn vakantieadres is Spanje.
Op haar tenen ? kwam de leeuwin op haar prooi af.
De wind is vandaag ? van matig tot zwak.
Toen de regen verdween stond de zon ? aan een strak blauwe hemel.
De honingbijen zwermen luid ? van bloem naar bloem.
Al ? in het bos raakte Grietje helemaal de weg kwijt.
Om zich heen ? ontdekte zij het huisje van de heks.
? keken de kleuters de grote jongen aan.
Van heinde en verre ? verzamelden de pelgrims zich op het plein.
Luid ? reden de supporters naar de binnenstad.
Nog ? van de kou kreeg Willem een warme kop chocolademelk.
Op een drafje ? ging moeder naar de schuur.
De huurder beweerde ? dat haar huis zo vochtig was.
Toen haar fiets gestolen was moest zij ? naar school.