Taallessen Online

Zinsontleding

- Naamwoordelijk gezegde (1) -

In sommige zinnen is het gezegde in de zin niet af wanneer je alle werkwoorden bij elkaar neemt. Soms hoort er namelijk nog iets bij. Dat noemen we het naamwoord. Dit kan een bijvoeglijk naamwoord, een zelfstandig naamwoord of meerdere naamwoorden zijn.

 

Je weet wat een werkwoordelijk gezegde in een zin is: dat zijn alle werkwoorden samen!

Voorbeeld:

Petra leest een boek.

Vader is onmiddellijk gekomen.
Anwar heeft zitten wachten.


Het werkwoordelijk gezegde maakt duidelijk wat er in de zin wordt gedaan. Dit is echter niet in alle gevallen te zien. Er ontbreekt dan nog iets.


Voorbeeld:

Ik ben moe. (ben ?)
Mijn moeder heet Marleen. (heet ?)
Youssof wordt toneelspeler. (wordt ?)


De werkwoorden hebben op zich niet veel betekenis. Het zijn géén gezegdes, waarmee je iets zegt. Er hoort nog iets bij, namelijk een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord.

 

Voorbeeld:
Ik ben moe.
Mijn moeder heet Marleen.
Youssof wordt toneelspeler.


Wanneer er dus naast de werkwoorden in de zin ook nog andere naamwoorden nodig zijn om het gezegde af te maken, hebben we het over een:

“NAAMWOORDELIJK GEZEGDE“

Het naamwoordelijk gezegde bestaat dus uit twee stukken:


- Het werkwoordelijk deel (alle werkwoorden in de zin)
- Het naamwoordelijk deel (het naamwoord: een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord)


Voorbeeld:

Piet is ziek.

is = persoonsvorm

is ziek = naamwoordelijk gezegde

is = werkwoordelijk deel van het gezegde (alle werkwoordsvormen)

ziek = naamwoordelijk deel van het gezegde

Piet = onderwerp

 

Voorbeeld:

Jan is soldaat geworden.

is = persoonsvorm

is soldaat geworden = naamwoordelijk gezegde

is geworden = werkwoordelijk deel van het gezegde (alle werkwoordsvormen)

soldaat = naamwoordelijk deel van het gezegde

Jan = onderwerp

 

Valt je hierbij ook op dat een naamwoordelijk deel altijd iets zegt over het onderwerp?


Om ook nog te onthouden:

Een naamwoordelijk gezegde komt onder andere voor bij de werkwoorden: zijn; worden; blijven en heten
 

Maak nu les 1. Meer uitleg nodig? Klik hier !!!

 

Nu oefenen:

Groep 6:

Groep 7:

Groep 8:

Les 1

Les 2

Les 3

Les 4