Zet alle hulpwerkwoorden in de tegenwoordige tijd:

Bart koopt een computerspelletje.
Bart een computerspelletje ?.
Ik breek het wereldrecord beeldscherm kijken.
Ik het wereldrecord beeldscherm kijken ?.
Hij speelt al de hele middag met nieuwe computerspelletjes.
Hij al de hele middag met nieuwe computerspelletjes ?.
Wij vertrekken al om half acht naar de computerbeurs.
Wij al om half acht naar de computerbeurs ?.
U rekent bij deze computer zeker op extra korting?
U bij deze computer zeker op extra korting ??
De meester trouwt met een computervriendin.
De meester met een computervriendin ?.

Nu met alle hulpwerkwoorden in de verleden tijd:

Hij ging in de vakantie op een computercursus.
Hij in de vakantie op een computercursus ?.
De buren spaarden al vele jaren computerblaadjes.
De buren al vele jaren computerblaadjes ?.
Veel mensen gaven elkaar dit jaar weer een computerspelletje cadeau.
Veel mensen elkaar dit jaar weer een computerspelletje cadeau ?.
Na afloop feliciteerde hij de voorzitter van de computerclub.
Na afloop hij de voorzitter van de computerclub ?.
Ik speelde vaak op de oude computer van mijn oma.
Ik vaak op de oude computer van mijn oma ?.
Alle honden snuffelden in dit spelletje aan dezelfde struik.
Alle honden in dit spelletje aan dezelfde struik ?.