6.7 Kort of lang gezegde

In alle zinnen hieronder staat een werkwoordelijk gezegde.
Het werkwoordelijk gezegde wordt gevormd door alle werkwoorden in de zin.
Alle werkwoorden samen zeggen wat er gedaan wordt of wat er gebeurt in de zin.
Een werkwoordelijk gezegde kan kort zijn of lang.
Klik pas op controle wanneer je helemaal klaar bent. Succes!

Uitleg nodig?

Zet het werkwoordelijk gezegde achter de zin.
Let op: het werkwoordelijk gezegde bestaat uit één werkwoord (de persoonsvorm in de zin).

Kees fietst onmiddellijk naar huis.
Vader graaft een metersdiepe vijver.
Martijn loopt wekelijks een halve marathon.
Ik omschrijf haar als bijzonder lief.
Zij slijpt haar potlood voor de twaalfde keer.
Ik schenk haar een zelfgemaakt houten doosje.

Zet het werkwoordelijk gezegde achter de zin.
Let op: het werkwoordelijk gezegde bestaat uit een hulpwerkwoord (de persoonsvorm) en een voltooid deelwoord.

Hij heeft vier hamburgers besteld.
Ik heb vanmorgen tot elf uur geslapen.
De zon heeft de hele dag geschenen.
Zij heeft me een ijsje aangeboden.
Hij heeft haar beker in een keer leeggezogen.
Door Tineke is mijn bloeddruk flink gestegen.

Zet het werkwoordelijk gezegde achter de zin.
Let op: het werkwoordelijk gezegde bestaat nu uit drie werkwoorden:

Ik wil met jou gaan wandelen.
Zal hij mij een zoen gaan geven?
Wij wilden samen gaan fietsen.
Zou ze aan mij gedacht hebben.
Ik zou naar hem toe zijn gegaan.
Zou hij haar een handje hebben gegeven?

Zet het werkwoordelijk gezegde achter de zin.
Let op: er zijn drie zinnen met één werkwoord, twee met twee werkwoorden en er is er één met drie werkwoorden.

Pauline maakt een afspraakje met Paul.
Jerry koopt een grote zak popcorn voor tijdens de voorstelling.
Ik heb voor haar een rode roos gekocht.
Op Valentijnsdag zal ik haar die gaan geven.
Vera schrijft een gedicht in haar dagboek.
Ze heeft er ook een hartje bij getekend.

Taalles 48