Waarom fietst jouw kleine broertje altijd zo snel?
Wat loopt die dikke Jan hard.
Ik wist wel dat jij mooi tekende.
Gisteren is hier een ernstig ongeluk gebeurd.
Lust jij graag bruine bonen?
Zul je je netjes gedragen?
Het kleine vosje liep heel hard door het grote bos.
De blaffende honden renden vlug achter het vluchtende dier aan.
De slimme vos vluchtte gauw in een leeg konijnenhol.
Lang zochten de nijdige honden naar de ontsnapte prooi.
Hij leert niet vlug.
Misschien komen we morgen wel?
Mijn oom reist veel.
Die zwarte koe geeft buitengewoon veel melk.
Waarom praten jullie zo erg hard?
Wij hebben een zeer lange fietstocht gemaakt.
Ik fiets nooit zo lang.
Tegenwoordig zien we hem nooit meer.
Deze les is erg gemakkelijk.
Schreeuw niet zo hard.
Het vogeltje vloog vlug naar het veilige nest.
De muzikanten speelden bijzonder mooi.
Ze bliezen een uiterst vrolijke mars.
Wij houden erg van die pittige muziek.