De hoge toren.
De blauwe bloem.
Het grote huis.
Hoge,
blauwe
en grote
zeggen iets van toren,
bloem
en huis.
Ze zeggen dus iets van een zelfstandig naamwoord.
Hoge, blauwe en grote noemen we bijvoeglijke naamwoorden (bnw).
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets van een zelfstandig naamwoord.
Het bijvoeglijk naamwoord staat
meestal vóór het zelfstandig naamwoord.
Soms staat het er achter:
De toren is hoog.
De bloem is blauw.
Het huis is groot.
Het bijvoeglijk naamwoord kan ook
sterker
of zwakker
gemaakt worden door er een ander woord aan vast te maken. Je kent zulke
samenvoegingen vast wel.
Een muisstil
publiek.
Een loeiharde windvlaag.
De kraakheldere hemel.
|