Zoek altijd eerst
de stam of de ik-vorm van het werkwoord.
Die kun je vinden door van het hele werkwoord -en of -n
eraf te halen.
|
noemen
werken
branden
rusten
lopen
|
ik noem
ik werk
ik brand
ik rust
ik loop |
|
|
Attentie!!
|
1. |
Let vooral op dat
de klank hetzelfde blijft.
|
|
horen
gapen
spelen
gaan
|
hoor
(anders staat er hor)
gaap
(anders staat er gap)
speel
(anders staat er spel)
ga (twee
a 's op het eind mag niet!)
|
2. |
Let er op dat de
stam niet op een v
of een
z eindigt.
De laatste letter van de stam moet veranderen in een
f of een s.
|
|
wrijven
verhuizen
geven
lezen
|
wrijf
verhuis
geef
lees
|
3. |
Let op als er
twee gelijke medeklinkers naast elkaar staan vóór de -en
van het hele werkwoord.
Om de stam te vinden moet er dan ook nog
één medeklinker af.
|
|
hebben
willen
opbellen
schoppen
spitten
bidden
oppassen
blaffen
|
heb
wil
bel
op
schop
spit
bid
pas
op
blaf
|