3.4 Nog eens meewerkend voorwerp

Je gaat nog eens oefenen met het meewerkend voorwerp in zinnen.
Dat doe je zo. Je leest een zin: Mijn moeder geeft een lekker dropje aan mij.
Je zoekt het zinsdeel op met "aan" ervoor: (aan) mij.
Dat zinsdeel is een meewerkend voorwerp.
Je kunt het invullen in deze zin: Mijn moeder geeft … (mij) een lekker dropje.
Lees de zin, let op het meewerkend voorwerp en vul het meewerkend voorwerp in in de volgende zin.
Laat het woordje "aan" hierbij weg.
Klik pas op controle wanneer je helemaal klaar bent. Succes!

Uitleg nodig?

Ik leen een boek aan mijn vriend.
Ik leen een boek

Ik vertel liever geen leugens aan mijn moeder.
Ik vertel liever geen leugens.

Ik gaf per ongeluk een duw aan jou.
Ik gaf per ongeluk een duw.

Aan wie kan ik de jonge konijnen verkopen?
kan ik de jonge konijnen verkopen?

Ik heb een lange brief geschreven aan oma.
Ik heb een lange brief geschreven.

Zal ik een kaart sturen aan mijn jarige neefje?
Zal ik een kaart sturen?

Bij sportwedstrijden moet je gehoorzamen aan de scheidsrechter.
Bij sportwedstrijden moet je gehoorzamen.

De voorzitter overhandigt de beker aan ons.
De voorzitter overhandigt de beker.

Wil je van tevoren aan mij laten weten of je komt?
Wil je van tevoren laten weten of je komt?

Je moet wel voorrang verlenen aan die automobilist.
Je moet wel voorrang verlenen.

Mijn vader heeft een sporttas beloofd aan mijn broer.
Mijn vader heeft een sporttas beloofd.

Aan wie moet ik die brief geven?
moet ik die brief geven?

Taalles 42