Weet je bijvoorbeeld nog hoe je een lijdend voorwerp vindt?

Door te vragen: wie of wat + gezegde + onderwerp?

Ieder land heeft zijn eigen manieren.

Gezegde: heeft

Onderwerp: ieder land

Wat heeft ieder land?

Die verschillen zie je ook op school.

Gezegde: zie

Onderwerp: je

Wat zie je?

In Zweden leren de kinderen dingen voor thuis.

Gezegde: leren

Onderwerp: de kinderen

Wat leren de kinderen?

Kleuters bakken een eitje in de schoolkeuken.

Gezegde: bakken

Onderwerp: kleuters

Wat bakken kleuters?

Meisjes draaien een schroef in een plank.

Gezegde: draaien

Onderwerp: meisjes

Wat draaien meisjes?

Jongens naaien een knoop aan een bloes.

Gezegde: naaien

Onderwerp: jongens

Wat naaien jongens?

Nu zonder hulpstappen.
Spoor in elke zin het lijdend voorwerp op. Zet het achter de zin in het witte vakje.

Griekse kinderen krijgen nooit een cijfer.

Gezegde:

Onderwerp:

Wat ________ ________ ?

Russische ouders zien elke vrijdag een rapport.

Gezegde:

Onderwerp:

Wat ________ ________ ?

In Engeland geven scholen rapporten met letters.

Gezegde:

Onderwerp:

Wat ________ ________ ?

Je ziet dan een a, een b, een c of een d.

Gezegde:

Onderwerp:

Wat ________ ________ ?

Hier heb je een handig hulpmiddeltje.

Gezegde:

Onderwerp:

Wat ________ ________ ?

Bij a heb je zeker een acht, bij d heb je een drie.

Gezegde:

Onderwerp:

Wat ________ ________ ?

,